Het zonnetje was op. Het was iets kouder dan de afgelopen dagen, maar mooi weer. Daarom ging ik op pad. Op weg naar verder; het doel was niet belangrijk, het was de reis die telde.
Ik was de stad niet uit. De rivier was de barrière, daar begon de mist. De weg, die net belangrijk was, verdween. De borden boven mij waren schimmen, die in het voorbij gaan door de flarden heen half leesbaar waren. Ik was op weg, ik wist niet waarheen en ik zou het zo ook niet te weten komen.
Ik voelde me alsof ik door een filmset reed. Een filmset gemaakt voor Edgar Allan Poe. Elk moment verwachtte ik voor mij een ruïne te zien, waar achter de muren de meeste gruwelijke dingen plaats zouden vinden. Maar de ruïne kwam niet, het zonnetje wel.
Opeens lag de weg weer voor mij open. En toen zag ik het konijn en reed er overheen. Tuurlijk, het was al plat, hij deed het al niet meer. Zo plat zelfs dat ik niets merkte. Maar een plat konijn is ook konijn, al is het ex-konijn, voltooid verleden tijd.
Zo kwam ik alsnog bij Poe terecht en sleep ik het konijn al dagen mee, als ware het mijn albatros.